De overige tien wakkeren kwade geruchten onder het volk aan en het volk wil terug naar Egypte, dus naar de slavernij. Jozua en Kaleb scheuren hun kleren en zeggen: "Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land. Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing" (Num. 14:7 en 8).
En natuurlijk was de Heere hun genegen, Hij heeft hen lief met een eeuwige liefde (Jer. 31:3) en Hij had hen getrouwd (Jer. 31:32). De reactie van het volk op dit getuigenis was dat ze beide mannen wilden stenigen. God voorkomt dat: "Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten" (Num. 14:10b). 
Het volk wil het land niet in en dan mogen ze ook het land niet in. Ze worden teruggestuurd de woestijn in om daar nog 38 jaar rond te trekken. Als sanctie voor hun ongeloof zal de hele generatie die eerder nog de wonderen en tekenen van Egypte gezien heeft, overlijden in de woestijn.
"Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen" (Num. 14:24). In Kaleb was een andere geest. Voor ‘volharden na te volgen’ staat maar één woord in het Hebreeuws: male. Het betekent: vol zijn van. Kaleb ging vol achter de Heere aan. Hij ging vol voor de Heere.

Na de tijd in de woestijn wordt het land in bezit genomen. Kaleb gaat naar Jozua en vraagt om zijn erfdeel. Hij was inmiddels 85 jaar oud, maar hij zegt: "Ik ben vandaag nog even sterk als ik was op de dag toen Mozes mij uitstuurde. Zoals mijn kracht toen was, zo is mijn kracht nu, om te strijden en om uit te gaan en om in te gaan" (Joz. 14:11). Hij krijgt het gebied waar de reuzen wonen. "Daarom werd Hebron voor Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, tot erfelijk bezit tot op deze dag, omdat hij erin volhard had de HEERE, de God van Israël, na te volgen" (Joz. 14:14). Omdat hij de goede strijd had gestreden en vol voor de Heere ging, kreeg hij zijn erfdeel.

Paulus houdt ons ook het beloofde land voor, de hemel, met de geestelijke zegeningen. En de vijand die daar nog in de buurt is, in de hemelse gewesten, is ook al overwonnen. Christus "heeft de overheden en de machten ontwapend, die openlijk te schande gemaakt en daardoor over hen getriomfeerd" (Kol. 2:15). Wij krijgen als het ware ook een opdracht, net als het volk Israël: Paulus mocht onder de volken de onnaspeurlijke rijkdom van Christus verkondigen en de gelovigen in lichten wat dat ‘geheimenis’ betekent "… opdat nu door de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelvuldige wijsheid van God bekendgemaakt zou worden" (Efe. 3:10). Wij moeten niet luisteren naar kwade geruchten en ons in verwarring laten brengen omtrent Gods plan en onze toekomst. Wij mogen ook vol voor God gaan en onze hemelse positie innemen, "… want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God" (Kol. 3:3).

"Strijd de goede strijd van het geloof. Grijp naar het eeuwige leven, waartoe u ook geroepen bent en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen" (1 Tim. 6:12). Leef het van God ontvangen leven uit, ga er voor! Paulus zelf getuigt aan het eind van zijn leven dat hij de ‘goede strijd’ van het geloof heeft gestreden (2 Tim. 4:7). Hij heeft zijn loop ten einde gebracht en is nu klaar om in te gaan in het ‘beloofde land’, de hemel, en te zijner tijd de krans van de rechtvaardigheid te ontvangen “… die de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag zal geven. En niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad”!