-
Dagboek - Dag 13
Dag 13 "En het was in het zeshonderdeerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag van die maand, dat het water van boven de aarde opgedroogd was. Toen nam Noach het luik van de ark weg en keek naar buiten, en zie, de aardbodem was opgedroogd" (Gen. 8:13). Er is een nieuw begin. De Heere heeft met de watervloed alles wat bestond, verdelgd: "Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden...
- Gegevens
- Categorie: Iniminies
- Hits: 1397
De afgod Baal-Zebub
Ahazia was twee jaar koning van Israël, toen het noodlot hem trof. Dit staat in 2 Koningen. ”Ahazia viel door het traliewerk van zijn bovenvertrek, dat in Samaria was, en werd ziek” (1:2a).
De koning kende in Ekron het heiligdom van Baäl-Zebub, de vlieg-god, die werd aanbeden om vliegenplagen, en ziekten die zij veroorzaakten, te bestrijden. Dat wist hij.
Vanwege zijn liefde voor afgoderij gaf hij ondergeschikten opdracht: “Ga, raadpleeg Baäl-Zebub, de god van Ekron, of ik van deze ziekte genezen zal” (2 Kon. 1:2b). Onderweg naar Ekron ontmoetten zij de profeet Elia, die opdracht van de HEERE had hen tegemoet te gaan: “spreek tot hen: Is het omdat er geen God in Israël is dat u Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen? Daarom, zo zegt de HEERE: U zult niet van het bed afkomen waarop u bent gaan liggen, maar u zult zeker sterven” (2 Kon. 1:3b, 4).
De mannen brachten deze boodschap aan Ahazia over, die zich hiertegen verzette. Hij stuurde manschappen op Elia af. Het kostte honderdtwee personen het leven (2 Kon. 1: 9-16). Desondanks weigerde Ahazia zich te wenden tot de HEERE, de God van Israël, onder Wiens gezag hij stond, Die Israël had geboden: “U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben” (Exod. 20:3).
Uiteindelijk sprak Elia hem persoonlijk: “Zo zegt de HEERE: Omdat u boden gestuurd hebt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen– is het omdat er geen God in Israël is Die u naar Zijn woord kunt vragen?– daarom zult u niet meer van het bed waarop u bent gaan liggen, afkomen, maar u zult zeker sterven” (2 Kon. 1:16). Ahazia stierf.
Afgoderij is in Gods ogen een gruwel. De wet van Mozes verbood aan demonen te offeren en hen te raadplegen (Lev. 17:7; Deut. 32:17). Hierop hielden destijds Farizeeërs toezicht. Daarbij leefde onder het volk de overtuiging, dat goden van heidenen duivels waren. Zij noemden hen mestgoden, zoals Ezechiël dit vaak gebruikte voor afgoden*.
Uit de Evangeliën blijkt dat schriftgeleerden vanuit dit gezichtspunt de Heere Jezus beoordeelden. Hoe konden zij de wonderen en tekenen die Hij deed verklaren? Dit was toch bovennatuurlijk? Meer dan eens werd Hij ervan beticht een duivel of een demon te zijn, (Mark. 3:30; Joh. 7:20; 8:48, 52; 10:20). Jeruzalemse schriftgeleerden durfden zelfs te beweren: “Hij heeft Beëlzebul, en: Door de aanvoerder van de demonen drijft Hij de demonen uit” (Mark. 3:22b; Luk. 11:15). Een grove belediging.
Beëlzebul is Grieks, waarschijnlijk een verbastering van Baäl-Zebub vanuit het Arabische Beelzebul, mestgod (stinkgod); waar mest is zijn vliegen! De schriftgeleerden meenden dat Beëlzebul leider van de boze geestenwereld was, satan. In hun minachting konden zij Christus geen groter verwijt maken. Het was onkunde, kenmerkend voor hun ongeloof! Echter, de Heer wist dat zij de duivel tot vader hadden (Joh. 8:44). Hij bleef trouw aan Zijn opdracht en antwoordde: “Maar als Ik door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen” (Matt. 12:28).
Ineke van Lieshout
* 36 keer stinkgoden in Ezechiël
Tekening door: Louis Le Breton (1810-1866)
Copyright: Publiek domein.
Plaatje verkleind.