-
Dagboek - Dag 13
Dag 13 "En het was in het zeshonderdeerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag van die maand, dat het water van boven de aarde opgedroogd was. Toen nam Noach het luik van de ark weg en keek naar buiten, en zie, de aardbodem was opgedroogd" (Gen. 8:13). Er is een nieuw begin. De Heere heeft met de watervloed alles wat bestond, verdelgd: "Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden...
""
- Gegevens
- Categorie: Iniminies
- Hits: 1439
De stad van de Wachter
Nazareth was de vaderstad van de Heere Jezus. Daar woonde Hij tot Hij zo´n dertig jaar was (Mattheüs 4:13). Nazareth staat niet in het Oude Testament, wel twaalf keer in het Nieuwe. De naam van deze plaats heeft een bijzondere betekenis. Ze past bij de Heere Jezus.
Nazareth (spreek uit Natsareth) lijkt te komen van natsar, Hebreeuws voor wachter, bewaker, beschermer. Job bijvoorbeeld sprak God aan met: “Bewaker (Natsar) van de mens” (7:20, zie 27:18).
Wie teksten met het werkwoord natsar doorloopt, ziet dat het dikwijls verband houdt met het onderhouden van de wet, het door God gegeven woord. “Wie de wet in acht neemt (bewaart, natsar) is een verstandige zoon” (Spreuken 28:7a).
Deze betekenis van natsar maakt dat we bij Nazareth mogen denken aan de stad van de bewaker/wachter/houder van Gods Woord. Dit toont Wie de Heere is, de Heere Die Gods woorden bewaarde (Johannes 8:55). We lezen nu een van de teksten. “En het gebeurde in die dagen dat Jezus kwam van Nazareth, (de stad van de Wachter Die Gods Woord bewaart) in Galilea, en door Johannes werd gedoopt in de Jordaan``.
Jezus is vernoemd naar deze stad. Hij wordt (twaalf keer!) ‘Nazoreëer’ genoemd. We volgen de NBG-vertaling, die de grondtekst aanhoudt met de klinker o. Dit lijkt van belang, de a werd in de Aramese taal als o uitgesproken.
Mattheus schrijft dat de Heer Nazoreeër zou heten. “En daar (Galilea) gekomen, ging hij (Jozef) wonen in een stad die Nazareth heette, zodat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij (Jezus) Nazoreeër zou heten” (Mattheus 2:23). Welke profeten dit zeiden is onbekend.
Nazoreeër werd inderdaad een van Zijn namen. Het volk wist dat Hij zo heette, Lukas 18:37. Toen de soldaten Jezus de Nazoreeër zochten, bevestigde Hij dit met: “Ik ben het”, (Johannes 18:5-8). En, Petrus noemt Hem in Handelingen vier maal Nazoreeër (Hand. 2:22, 3:6, 4:10, 6:14).
Volgelingen van de Heer waren Nazoreeërs. Kwamen die allen uit Nazareth, uit de plaats van de Wachter? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Binnen het judaïsme werden Nazoreeërs beschouwd als een groep gelovigen die het Koninkrijk der hemelen verwachtte en uitzag naar Zijn wederkomst. In die zin waren ook zij wachters die letten op de Schrift. Deze gelovigen praktiseerden de Thora, volgens historische bronnen. Zij erkenden Hem als de Messias van Israël.
Outsiders typeerden Nazoreeërs als behorend tot een sekte. We lezen wat Tertullus namens de hogepriester over Paulus zei tegen stadhouder Felix: “wij hebben gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden verwekt onder alle Joden over de ganse wereld, een eerste voorstander van de sekte der Nazoreeërs” (Handelingen 24:5). Paulus meende in eerste instantie dat hij “tegen de Naam van Jezus de Nazoreeër fel moest optreden” (Handelingen 26:9). Maar de Heere maakte Zich aan Paulus bekend: “Ik ben Jezus de Nazoreeër” (Handelingen 22:8).
Hij was de Man van Nazareth. Op Zijn kruis stond het opschrift: “Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden” (Johannes 19:19). Hieruit bleek duidelijk Wie Hij was.
Nazareth (spreek uit Natsareth) lijkt te komen van natsar, Hebreeuws voor wachter, bewaker, beschermer. Job bijvoorbeeld sprak God aan met: “Bewaker (Natsar) van de mens” (7:20, zie 27:18).
Wie teksten met het werkwoord natsar doorloopt, ziet dat het dikwijls verband houdt met het onderhouden van de wet, het door God gegeven woord. “Wie de wet in acht neemt (bewaart, natsar) is een verstandige zoon” (Spreuken 28:7a).
Deze betekenis van natsar maakt dat we bij Nazareth mogen denken aan de stad van de bewaker/wachter/houder van Gods Woord. Dit toont Wie de Heere is, de Heere Die Gods woorden bewaarde (Johannes 8:55). We lezen nu een van de teksten. “En het gebeurde in die dagen dat Jezus kwam van Nazareth, (de stad van de Wachter Die Gods Woord bewaart) in Galilea, en door Johannes werd gedoopt in de Jordaan``.
Jezus is vernoemd naar deze stad. Hij wordt (twaalf keer!) ‘Nazoreëer’ genoemd. We volgen de NBG-vertaling, die de grondtekst aanhoudt met de klinker o. Dit lijkt van belang, de a werd in de Aramese taal als o uitgesproken.
Mattheus schrijft dat de Heer Nazoreeër zou heten. “En daar (Galilea) gekomen, ging hij (Jozef) wonen in een stad die Nazareth heette, zodat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij (Jezus) Nazoreeër zou heten” (Mattheus 2:23). Welke profeten dit zeiden is onbekend.
Nazoreeër werd inderdaad een van Zijn namen. Het volk wist dat Hij zo heette, Lukas 18:37. Toen de soldaten Jezus de Nazoreeër zochten, bevestigde Hij dit met: “Ik ben het”, (Johannes 18:5-8). En, Petrus noemt Hem in Handelingen vier maal Nazoreeër (Hand. 2:22, 3:6, 4:10, 6:14).
Volgelingen van de Heer waren Nazoreeërs. Kwamen die allen uit Nazareth, uit de plaats van de Wachter? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Binnen het judaïsme werden Nazoreeërs beschouwd als een groep gelovigen die het Koninkrijk der hemelen verwachtte en uitzag naar Zijn wederkomst. In die zin waren ook zij wachters die letten op de Schrift. Deze gelovigen praktiseerden de Thora, volgens historische bronnen. Zij erkenden Hem als de Messias van Israël.
Outsiders typeerden Nazoreeërs als behorend tot een sekte. We lezen wat Tertullus namens de hogepriester over Paulus zei tegen stadhouder Felix: “wij hebben gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden verwekt onder alle Joden over de ganse wereld, een eerste voorstander van de sekte der Nazoreeërs” (Handelingen 24:5). Paulus meende in eerste instantie dat hij “tegen de Naam van Jezus de Nazoreeër fel moest optreden” (Handelingen 26:9). Maar de Heere maakte Zich aan Paulus bekend: “Ik ben Jezus de Nazoreeër” (Handelingen 22:8).
Hij was de Man van Nazareth. Op Zijn kruis stond het opschrift: “Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden” (Johannes 19:19). Hieruit bleek duidelijk Wie Hij was.
Ineke van Lieshout
afbeelding -> bron niet gevonden op internet