12:5
Mannelijke zoon - De vraag voor ons is: 'Wie is de mannelijke zoon?' Daarvoor zouden we het antwoord moeten vinden op de vraag wie / Wie er zal hoeden met een ijzeren staf. Op zoek naar het antwoord op deze vraag, gaan we eerst naar 19:11-15, vooral vers 15! Zo lezen we ook in Psalm 2:9 het volgende: "U zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, U zult hen in stukken slaan als aardewerk" (Ps. 2:9). Het eerste gedeelte van Psalm 2 is vervuld in de eerste komst van Christus, toen spanden ze samen tegen de Heere en Zijn Gezalfde. Petrus zei: "Heere! U bent de God Die de hemel en de aarde en de zee gemaakt hebt, en alle dingen die erin zijn, en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat inhoudsloos is? De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde. Want, in waarheid, tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen, om alles te doen wat Uw hand en Uw raadbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou" (Hand. 4:24–28). Dit raadsbesluit was de dood en opstanding van de Heere Jezus; en dát raadsbesluit is al uitgevoerd - en zal niet nog eens gebeuren. Daarom kunnen we zeggen dat Psalm 2:1 en 2 dus al hun (voor)vervulling hebben gehad.
De brandende toorn in Psalm 2:5 komt bij het oordeel aan het einde van de grote verdrukking. Psalm 2 zegt vervolgens dat wat God betreft vaststaat Wie Zijn koning is (vs. 6 en 7). De HEERE zal Hem heidenvolken en de einden van de aarde geven als bezit en: "U zult hen verpletteren met een ijzeren scepter. U zult hen in stukken slaan als aardewerk".
Dit alles lezend, zou je kunnen zeggen dat de hoofdletters bij kind en zoon terecht zijn.
Maar bij de brieven aan de gemeenten (Opb. 2 en 3) kwamen we de ijzeren staf ook al tegen: "En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken. En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf - zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden - zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen" (Opb. 2:26 en 27). In deze tekst gaat het om de diegenen die overwinnen, zíj zullen hoeden met een ijzeren staf, zoals ook de Heere Jezus die macht van Zijn Vader ontvangen heeft (vgl. 2:27b en Ps. 2:9).
Hoe het ook zij: dat het bij de mannelijke zoon om de overwinnaars in het boek Openbaring gaat (zie hs. 2 en 3) lijkt meer voor de hand te liggen dan dat het om Christus gaat. Immers na Zijn geboorte is Hij toch niet weggerukt naar God en Zijn troon ...

12:6
Vrouw – Dat is Israël.
1260 dagen – De vrouw vlucht naar de woestijn waar God hen opvangt voor 1260 dagen, dit gebeurt dus op het midden van de laatste jaarweek nog net vóór de grote verdrukking. Ze vlucht omdat de draak op de aarde is geworpen. Dit betekent ook dat de wegrukking van het mannelijke kind vóór die periode van 1260 dagen plaatsvindt. Hierdoor is duidelijk dat er iets anders bedoeld wordt dan de wegrukking uit 1 Thessalonicenzen 4, die immers ná de verdrukking plaatsvindt, namelijk: bij het neerdalen van de Heere uit de hemel (vs. 16 en 17). Zeggen dat in Openbaring 12 en 1 Thessalonicenzen 4 gesproken wordt over hetzelfde moment, ‘omdat in beide teksten over wegrukking gesproken wordt’, is een zwak argument en erg onwaarschijnlijk. Dan zouden er heel wat gebeurtenissen in de Bijbel op hetzelfde slaan, alleen maar omdat er dezelfde (werk)woorden gebruikt worden.

12:7-9
Oorlog – Tussen Michaël en de draak, dit gebeurt in de hemelen. Niet in de woonplaats van God.
Michaël – Zijn naam betekent: Wie is aan God gelijk? Michaël is de hoofdengel / aartsengel, hij werkt voor God. En hij is de vorst van Israël. Er is een onzichtbare werkelijkheid (Dan. 10:13 en 12:1). Er zijn engelen van God en engelen van de draak, misschien is Abaddon een hoofdengel.
Draak – Het Griekse woord is drakon, vgl. draconische maatregelen. 
Neergeworpen – Dit gebeurt op het midden van de laatste jaarweek aan het begin van de grote verdrukking.

12:10-11
Nu is gekomen – Hier lezen we over de aankondiging van de openbaring van het koninkrijk. Het Griekse woord ‘basileia’ kan ook vertaald worden met: koningschap. Als de tegenstander verslagen is, komt de tijd dat Gods heerschappij zichtbare werkelijkheid wordt in de hemelen en op aarde.
Bloed van het Lam – Ze hebben overwonnen door het bloed van het Lam. Een plaatsvervangende losprijs voor allen (1 Tim. 2:6). Zo groot is de kracht van dat bloed. Het is het bloed waarmee de Heere Zijn eigendom terugkoopt (zie 5:3 de boekrol – zie AMEN 170, pag. 20).

Overwonnen – Over het woord van hun getuigenis schreven we al bij de uitleg van hoofdstuk 6:9 (zie AMEN 171, pag. 20). Ze moeten het boek Openbaring kennen om te weten wat er gebeurt.

12:12
Hemelen – De draak bevond zich in de hemelen, dat zijn de twee geschapen hemelen. De derde hemel is niet geschapen, dat is de woonplaats van God.
Weinig tijd – Die tijd is drieënhalf jaar.

12:13-18
De draak op de aarde – Dit is het begin van de grote verdrukking.
Arendsvleugelen – De eerste keer dat er over arendsvleugelen wordt gesproken is bij het volk Israël bij de Horeb (Exod. 19:4). Beide keren heeft het te maken met het sluiten van een verbond tussen God en Zijn volk.
Woestijn – Bij deze schuilplaats wordt wel gedacht aan de stad Petra in de zuidelijke woestijn, het tegenwoordige Jordanië. De toekmst zal het uitwijzen.
Tijd, tijden en een halve tijd – Dat is drieënhalf jaar, ofwel 1260 dagen / 42 maanden.
De draak werd boos – Toornig. Hij werd boos, omdat zijn plan niet lukte en hij de nederlaag leed.
Nageslacht – Het gaat hier dus om Israëlieten die trouw zijn aan het Woord en de Naam van de Heere (vgl. Opb. 3:8); dat is hun getuigenis, waarvoor zij later beloond zullen worden (20:4).
Ik – De HSV heeft hier staan ‘ik’, dan gaat het om Johannes. Er is enig verschil in de grondteksten, vandaar dat de NBG–’51–vertaling heeft: ‘hij’. Dat zou dan naar de draak kunnen verwijzen.

Hoofdstuk 13 De beestheerschappij

Bij de bestudering van Openbaring is het goed om ook het boek Daniël te lezen. Beide boeken gaan - kort gezegd - over het koningschap over de wereld en wie dat toebehoort.
Het boek Daniël beschrijft de dingen vanuit een aards perspectief. Het statenbeeld van Daniël is een opeenvolging van rijken, waarvan het laatste rijk van de tien tenen nog moet komen. Het beeld staat voor de tijd van de heidenen. Dan komt een steen, die het beeld verbrijzelt, dat is de Levende Steen, Christus, Die het koningschap op Zich zal nemen, terwijl Israël in de toekomst het koningsvolk zal zijn: het rijk van Israël zal wereldheerschappij hebben (zie bijv. Dan. 7:18 en 27).
Daniël laat zien dat het koningschap principieel toebehoort aan God, "De aarde is van de HEERE en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen" (Ps. 24:1).
Het boek Openbaring beschrijft de dingen vanuit een hemels perspectief: De macht van satan, als overste van de macht der lucht, gaat over in handen van de Heere Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heere der heren (vgl. Dan. 7:13-14).

13:1-2 Beest uit de zee
Zee – Dit kan een aanduiding zijn voor de volkeren (zie ook 10:2 en 17:1) en ook van de afgrond.
Als het gaat over afgrond wijst het op de demonische kant, als het gaat over de zee wijst het op de volkeren.
Beest – Symbolisch is dit beest de heerser die opkomt uit de volkeren(zee). Tegelijkertijd wordt hij ook aangeduid als het beest uit de afgrond (11:7 en 17:8).
Zeven koppen en tien horens – Bij hoofdstuk 17 komen we hier nog op terug, want daar wordt verklaard dat deze koppen en horens koningen zijn.
Beest – De beschrijving doet denken aan de vier dieren in Daniël 7: panter (of: luipaard), beer en leeuw. Ook noemt Daniël nog een vierde, monsterlijk rijk met tien horens.
Draak – Dat is de satan (zie 12:9). Satan, de god van deze aioon (2 Kor. 4:4), geeft zijn macht aan het beest. De wereld is het domein van de slang. Hieruit blijkt ook dat het beest niet alleen een beeld is van een rijk, maar ook van een leider. Hij kan spreken en doet dat ook, 42 maanden lang (vs. 5).
Hij is degene die de twee getuigen doodt ((11:7) en voor wie in Jeruzalem een beeld wordt opgericht (13:14).

13:3-4
Eén van zijn koppen: zou de 7e kunnen zijn, de laatste leider in de eindtijd.
Dodelijk gewond - Er staat eigenlijk ‘geslacht’ (zelfde woord als in 5:6). In samenhang met vers 14 blijkt het te gaan om het beest dat dood gaat en weer levend wordt. Dit is kennelijk een satanische nabootsing van dood en opstanding.
Gehele aarde – Het woord voor ‘aarde’ kan ook vertaald worden met ‘land’. In deze context dus het land Israël.
Verwondering – dit is uiteraard vooral het gevolg van zijn opstanding. Wie had dat gedacht?
Het beest is een exponent, een karakteristieke vertegenwoordiger, een representant van de satan. Dit alles bij elkaar maakt dat mensen het beest zelfs aanbidden en zeggen: Wie is aan dit beest gelijk?

13:5-9
Tweeënveertig maanden – Drieënhalf jaar. Alles valt samen in de laatste helft van de laatste jaarweek.
God lasteren – In Daniël 7 staat dat de leider van het vierde rijk woorden tegen de Allerhoogste zal spreken en de heiligen van de Allerhoogste te gronde zal richten (Dan. 7:25).
Stam, taal en volk – dit is een omschrijving van het volk Israël (vgl. 7:9 en 14).

13:8-10
Allen die op aarde wonen – Ook hier moeten we in ieder geval denken aan allen die in het land Israël wonen.
Boek des levens – David zegt over de tegenstanders en opstandelingen: "Laat hen uitgewist worden uit het boek des levens, laat hen bij de rechtvaardigen niet opgeschreven worden" (Ps. 69:29). In het boek des levens staan de rechtvaardigen, dat zijn dus mensen die geloven. Deze ongelovigen ontvangen vergelding voor hun daden.
Volharding – De getuigen van de Heere Jezus zullen om hun getuigenis gedood worden. "En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aangebeden ..." (Opb. 20:4).

13:11 Beest uit de aarde
Naast het beest uit de (volkeren)zee, komt er ook eentje uit de aarde c.q. het land. Het zal een leider zijn uit Israël, meer specifiek, uit het Joodse volk.
Horens als van het Lam – Deze leider heeft vooral een religieus karakter, ziet eruit als de Messias, maar hij spreekt als de draak, de duivel. Hij verkondigt de leugen en wordt later ook genoemd: de valse profeet (16:13; 19:20 en 20:10).

13:12-13
Macht van het eerste beest – In zijn uiterlijke verschijning en handelen presenteert hij zich aan Israël als de Christus, maar in werkelijkheid is hij de anti-christus, die in dienst staat van de satan. Deze valse messias uit Israël is een handlanger van het beest uit de zee, de leider uit de volken.
We schreven eerder in AMEN uitgebreid over de antichrist (zie AMEN 155, maart 2021, pag. 10), daarom nu even heel kort: Anti betekent: in de plaats van. "Kinderen, het is het laatste uur; en zoals u gehoord hebt dat de antichrist eraan komt, zijn er ook nu al veel antichristen gekomen, waaruit wij weten dat het het laatste uur is. Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij waren niet uit ons; want als zij uit ons geweest waren, dan zouden zij bij ons gebleven zijn. Maar het moest openbaar worden dat zij niet allen uit ons zijn" (1 Joh. 2:18 en 19; zie ook: 1 Joh. 2:22 en 23). 1 Johannes 4: 3 zegt: "… en elke geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is niet uit God; maar dat is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en die nu al in de wereld is". De geest van de antichrist is reeds werkzaam in de wereld, de persoon moet zich nog openbaren. Dit is het beest uit de aarde, de antichrist die zich voordoet als de messias. Hij is de pseudo leider uit Israël, die zijn volk overlevert aan de tegenstander.
Grote tekenen – Het volk zal denken dat de messias is gekomen, want ze geloven niet in de Heere Jezus Christus. "En dan zal de wetteloze geopenbaard worden … hem, wiens komst overeenkomstig de werking van de satan is, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen" (2 Thess. 2:8 en 9). De NBG–’51–vertaling heeft hier: bedrieglijke wonderen, letterlijk: pseudowonderen, leugenwonderen.

13:14-15 Afgodsbeeld
Een beeld – De religieuze leider verleidt de mensen om een afgodsbeeld te maken, ter ere van het beest uit de zee. Dus feitelijk is het een beeld ter ere van de satan op de heilige plaats in Jeruzalem. Hier ontvouwt zich de grootste vorm van afgoderij die denkbaar is: een godslasterlijk beeld in de stad van God, ter ere van de tegenstander, de duivel en de satan. 
Het beeld dat zij maken, is de door Daniël genoemde gruwel die verwoesting brengt (Dan. 9:27; 11:31 en 12:11). De Heere Jezus zei daarover: "Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen” (Matt. 24:15-16).
De oprichting van deze ‘gruwel’ leidt tot een grote verdrukking en complete verwoesting van Jeruzalem en omstreken. Hier wordt de macht van de duisternis volledig zichtbaar.
Geest – Het beeld krijgt een geest, zodat het zelfs kan spreken. En degenen die zich tegen die afgoderij verzetten, zullen dat veelal met de dood moeten bekopen.
Het beeld van het beest – Dit begrip komt drie keer voor in dit vers. Aan het begin van Israëls geschiedenis werd afgoderij bedreven door het maken van een beeld van een beest: het gouden kalf (Ex. 32). Daarop volgde het oordeel van God. De oprichting van dit afgodsbeeld, deze gruwel, zal leiden tot een groot oordeel over Israël en de Israëlieten.

13:16
Merkteken – Het woord merkteken komt van het Griekse karagma, dat ook weergegeven kan worden met: print, brandmerk, embleem. Het lijkt er dus op dat het om een zichtbaar teken gaat waardoor mensen (uiterlijk) getekend zijn. En dan staat er: “… en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of de naam van het beest of het getal van zijn naam” (Opb. 13:17). Dat getal is dan het alom bekende (en beruchte) 666.

Wie ontvangen dat merkteken?
In AMEN 150 (mei 2020, pag. 20) schreven we al uitvoerig over het merkteken. Hier een paar korte opmerkingen: De gebeurtenissen in het boek Openbaring spelen zich vooral af in en om Israël, in het Midden-Oosten. Het afgodsbeeld wordt opgericht in Jeruzalem. De Heere Jezus waarschuwde de mensen die dat beeld zien staan op de heilige plaats, dat ze moeten vluchten. Dit gaat dus om mensen in Israël. Het zijn dan ook de bewoners van en in het land Israël in die tijd, voor wie het merkteken bedoeld is. Er zijn ook mensen die het merkteken niet (willen) ontvangen. Zij worden de ‘heiligen’ genoemd. Deze 'heiligen’ zijn dus de gelovigen in Israël die volharden en weigeren het beeld van het beest te aanbidden. Zij betalen daarvoor een dure prijs: hun leven. Uit Openbaring 20:4 leren we dat zij dwars door de dood heen als overwinnaars zullen opstaan en met Christus als koningen zullen regeren!
Degenen die het beeld wel aanbidden en ook het merkteken ontvangen, zullen de gevolgen daarvan eveneens ondervinden. Zij zullen namelijk oordeel van God ontvangen en “… gepijnigd worden in vuur en zwavel …” (14:9-11). Het ligt voor de hand dat dit oordeel zal leiden tot hun dood (zie Opb. 16:2 en 19:20-21).

13:17-18
Kopen en verkopen – Hier blijkt dat de weigeraars van het merkteken totaal uit de samenleving worden verstoten. Ze worden buiten gesloten, kunnen geen kant meer op. In die tijd is de bede uit het Onze Vader actueel: “Geef ons heden ons dagelijks brood.” Destijds voorzag de Heere in voedsel voor Zijn volk in de woestijn. Later zorgde God voor Elia toen hij zich moest verbergen bij de beek Kerit: "En de raven brachten hem ‘s morgens brood en vlees en ‘s avonds brood en vlees, en hij dronk uit de beek" (1 Kon. 17:6). Hij zorgde op wonderbare wijze voor de weduwe van Sarefat: "Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken en in de kruik zal het aan olie niet ontbreken tot op de dag dat de HEERE regen op de aardbodem geven zal" (1 Kon. 17:14). Voor de getrouwen blijft er dus maar één weg open: de Vader bidden om brood, om voedsel. En God is bij machte dat (op wonderlijke wijze) te geven.

666 – Het getal 6 is getal van de mens, die op de zesde dag geschapen is. 666 is een veelvoud. Het is de mens in optima forma, maar dan in negatieve zin. In de mens der wetteloosheid (2 Thess. 2) wordt de intense slechtheid van de goddeloze mens openbaar.
Wat dit getal concreet betekent, daar is al veel over gespeculeerd. In de eindtijd zal het ongetwijfeld duidelijk worden.