Voordat we naar het eerste hoofdstuk toe gaan, nog een paar opmerkingen.
-
Dagboek - Dag 279
Dag 279 "En als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal per dag naar u terugkomt en zegt: Ik heb berouw, dan zult u hem vergeven" (Luk. 17:4). Vergeven is heel belangrijk. Onze zonden zijn vergeven, dus moeten we anderen ook vergeven: "Laat alle bitterheid, woede, toorn, geschreeuw en laster van u weggenomen worden, met alle slechtheid, maar wees ten opzichte van elkaar vriendelijk en barmhartig, en vergeef elkaar, zoals ook God in Christus u vergeven heeft" (Efe....
- Gegevens
- Categorie: Het boek Openbaring
- Hits: 518
Het boek Openbaring - Deel 2 - Inleiding en Hoofdstuk 1
Het boek Openbaring is een verslag van wat Johannes gezien heeft met betrekking tot de Dag des Heeren. Het zijn profetische woorden waarin met name de situatie van Israël beschreven wordt in de tijd voorafgaand aan en rond de wederkomst van de Heere Jezus Christus. Zijn komst is de hoop voor deze wereld, zoals Hij Zelf heeft gezegd: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw” (Openb. 21:5).
Jeruzalem en Babel
In Openbaring zien we de eindstrijd tussen Babel en Jeruzalem. Al in het begin van de Bijbel komen we Babel tegen. Na de schepping liep het al uit de hand en over de dagen van Noach lezen we: "En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren" (Gen. 6:5). God zorgt voor de zondvloed en maakt een herstart met Noach, maar daarmee was de zonde nog niet uit de wereld. Na de zondvloed was de opdracht van de HEERE: "Wat u betreft, wees vruchtbaar en word talrijk; breid u overvloedig uit op de aarde, en word talrijk daarop" (Gen. 9:7). De reactie van de mensen was: “En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!" (Gen. 11:4). Vanaf het begin was de mens dus ongehoorzaam. Een stad, en met name Babel, is een concentratie van macht en een uitdrukking van de zelfgenoegzaamheid van de mens. ‘Een naam maken’ staat tegenover dé Naam van God. Babel is niet alleen de naam van een (fysieke) stad, maar ook van een demonisch (regerings)systeem. We zien dat de wereld weer steeds verder van God los komt, godloos, en het wordt steeds erger. De wereld wordt geregeerd door geld, rijkdom en religie in dienst van de satan. Hij wil de plaats van God innemen en daarom wil hij totale controle.
Tegenover Babel staat Jeruzalem (= stad van de vrede), de stad van God. Jeruzalem wordt genoemd ‘de stad van de grote Koning’ (Ps. 48:3 en Matt. 5:35) en zal in de toekomst het centrum van Gods heerschappij op aarde zijn (Jes. 2, e.a.).
In het boek Openbaring zien we Babel ten onder gaan (zowel stad als systeem) ten faveure van Jeruzalem: “Zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga een omkeer brengen in de gevangenschap van de tenten van Jakob en zal Mij ontfermen over zijn woningen. De stad zal herbouwd worden op haar ruïne en het paleis zal op zijn rechtmatige plaats gelegen zijn” (Jer. 30:18).
Zeven, getal van de volheid
Het getal 7 komt in Openbaring regelmatig voor. Zeven keer wordt in het laatste Bijbelboek afwisselend beschreven wat er in de hemel en (vervolgens) op de aarde gebeurt. Drie keer wordt er toegewerkt naar de volheid van Gods handelen: 7 zegels, 7 bazuinen en 7 schalen van gramschap. Je kunt het zien als overheadsheets die op elkaar gelegd worden. Ze beschrijven wat er vlak voor en bij de wederkomst gebeurt aan oordelen, etc. De exacte chronologie is moeilijk aan te geven. Ook als er staat “hierna zag ik”, wil dat niet zeggen dat het na elkaar plaatsvindt. Johannes zag het na elkaar, maar het zou ook betrekking kunnen hebben op dezelfde gebeurtenis of op iets wat hij al eerder had gezien.
De rode draad van de zeven zegels, bazuinen en schalen begint met de vraag: Wie is het waard om de boekrol te openen? (Hs. 5); het eindigt met de komst van de Koning der koningen en de Heere der heren.
Het getal zeven zien we ook bij: de zeven gemeenten met zeven brieven, zeven fakkels, zeven geesten, zeven ogen, zeven donderslagen, zeven sterren. De woorden afgrond en merkteken komen zeven keer voor.
De satan
In Openbaring komt alles tot een einde, ook de macht van satan, de tegenstander van God. We kunnen over hem lezen in de profetieën zoals bijvoorbeeld in Jesaja 14 en Ezechiël 28. Het gaat niet alleen om een vorst van vroeger, maar vooral ook om de macht die erachter zit.
"Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U ligt geveld op de aarde, overwinnaar over de heidenvolken! En ú zei in uw hart: Ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, ik zal zetelen op de berg van de ontmoeting aan de noordzijde. Ik zal opstijgen boven de wolkenhoogten, ik zal mij gelijkstellen met de Allerhoogste" (Jes. 14:12-14). Sommige mensen noemen de morgenster Lucifer. De ‘berg in het noorden’ is (in) de hemel.
Ezechiël 28 spreekt over ‘de koning van Tyrus’, een “… toonbeeld van volkomenheid, vol wijsheid en volmaakt van schoonheid, u was in Eden, de hof van God. U was op Gods heilige berg, u wandelde te midden van vurige stenen. Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd. Door de overvloed van uw handel vulde men uw midden met geweld, en ging u zondigen. Daarom verbande Ik u van de berg van God, en deed Ik u verdwijnen, beschermende cherub, uit het midden van de vurige stenen. Vanwege uw schoonheid werd uw hart hoogmoedig, u richtte uw wijsheid te gronde vanwege uw luister ...”
Een overdekkende cherub is een beschermer. Deze cherub als schepsel was in zichzelf niet volmaakt, hij was volmaakt in zijn werk. Handel duidt echt op handelen, kopen en verkopen, centjes verdienen. Ooit heeft de tegenstander in de hof van Eden Eva verleid tot zonde met alle gevolgen van dien. Sinds die tijd is de mens(heid) ten prooi gevallen aan de satan, die de ‘god van deze eeuw’ genoemd wordt (2 Kor. 4:4). Hij is de autoriteit, de overste van de macht der lucht, etc. Nadat hij de mens van God heeft afgetrokken is zijn doel hem (en haar) te overheersen en God volledig uit de wereld uit te bannen. Daar is hij door de tijden heen en vooral de laatste eeuwen intensief mee bezig (geweest). Dit komt in de eindtijd tot een hoogtepunt.
Indeling
Het boek Openbaring kun je in grote lijnen verdelen in een inleiding (hs. 1-3), het verslag van hetgeen Johannes gezien heeft (hs. 4-22:5), en de afronding (hs. 22:6-21). De afronding herhaalt dingen uit de inleiding. Het gedeelte van hoofdstuk 4–18 gaat over de periode voorafgaand aan de wederkomst, daarna volgt de periode dat de satan duizend jaar is gebonden, maar dat wordt maar heel kort beschreven. Hier lees je ook over in het Oude Testament als het gaat over het vrederijk, vooral in de Psalmen en in Jesaja. De hele periode voorafgaand aan de (weder)komst en de komst zelf wordt de Dag des Heeren genoemd.
We nemen nu de hoofdstukken door en plaatsen bij diverse gedeelten of verzen een notitie.
Hoofdstuk 1
1:1 Openbaring - Het laatste Bijbelboek heet in de Bijbel ‘De Openbaring van Johannes’, maar dat is het niet. Het is, zoals vers 1 aangeeft, de Openbaring van Jezus Christus. Openbaring is de weergave van het Griekse apocalypsis. Dat betekent: ontsluieren of ontdekken (bedekking wegnemen). Dat kan betrekking hebben op iets (zie Gal. 1:11 en 12) en op iemand (zie 1 Kor. 1:4-7). Het boek Openbaring bevat de openbaring c.q. ontsluiering van Jezus Christus en alles wat daarmee verband houdt. God, de Vader, is de oorsprong van alle dingen. Hij geeft de openbaring aan Jezus Christus. Christus geeft het aan de engel, die het aan Johannes gaf. Johannes geeft het aan de dienstknechten. Deze dienstknechten bevinden zich in de zeven gemeenten en lezen het in de gemeente voor. De engel begeleidt Johannes in het hele boek.
Spoedig – Ook: met haast (zie SV); de gebeurtenissen die Johannes moet beschrijven, volgen elkaar snel op. Die snelheid is kenmerkend voor de gebeurtenissen in de korte eindtijd, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit deze tekst: “Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft”(Openb. 12:12).
Moet geschieden – Het woord ‘moeten’ (Gr. dei) is een goddelijk moeten. Het zal zo gebeuren, daar is niets meer aan te doen. Zie ook 4:1.
1:2 Deze – Dit is Johannes zelf. Hij getuigt van alles wat hij gezien heeft, dat is het verslag in het boek. Er zullen valse apostelen zijn, leugenaars, want satan weet dat zijn tijd kort is. Er komt een confrontatie tussen licht en duisternis, waarheid en leugen. Net als in de tijd toen de Heere Jezus op aarde was. Wanneer God Zich bemoeit met Zijn volk door middel van tekenen en wonderen, komt de tegenstander van God in actie. Dat was al bij de verlossing uit Egypte; de dienaren van farao deden ook wonderen. In de tijd van de Heere Jezus was er veel demonische activiteit, mensen waren bezeten en dergelijke. In de eindtijd zal dit zich herhalen. "Kinderen, het is het laatste uur; en zoals u gehoord hebt dat de antichrist eraan komt, zijn er ook nu al veel antichristen gekomen, waaruit wij weten dat het het laatste uur is" (1 Joh. 2:18). "Wie is de leugenaar anders dan hij die loochent dat Jezus de Christus is? Dat is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent" (1 Joh. 2:22). De Heere Jezus sprak hier ook over: "Als iemand dan tegen u zegt: Zie, hier is de Christus of daar, geloof het niet; want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zó dat zij – als het mogelijk zou zijn – ook de uitverkorenen zouden misleiden" (Matt. 24:23 en 24).
1:3 Zalig is hij die leest – De engel / boodschapper van de gemeente, die leiding gaf aan de gemeente moet het boek Openbaring voorlezen. Het is een profetisch boek, dat in zijn geheel aan elk van de zeven gemeenten wordt gestuurd. Het sluit aan op de profetieën uit het Oude Testament en het is een geschiedkundig boek. De dienstknechten moeten de woorden van de profetie in acht nemen. Voor ons in deze tijd ligt dat anders, want wij zijn de doelgroep niet. Wij behoren tot de Gemeente van Christus en moeten in acht nemen om de goede strijd te strijden (1 Tim. 6:12–14).
De tijd is nabij – In de tijd van het boek Handelingen, leefde de verwachting van de wederkomst van Christus nog sterk. Aangezien de wederkomst toen niet heeft plaatsgevonden, is die verwachting als het ware (nu al) 2000 jaar uitgesteld. In de tussentijd volvoert God een eertijds verborgen deel van Zijn plan m.b.t. de Gemeente, het Lichaam van Christus (vgl. Hand. 28:28-31).
1:4 Gemeenten in Asia – Deze zeven gemeenten bestaan tegelijkertijd. Hij schreef het hele boek en elke brief is voor alle gemeenten bestemd. "Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten (meervoud) zegt" (Openb. 2:29). De brieven zijn één geheel, ze staan in één boek en zijn bestemd voor één groep mensen die met name behoren tot het volk Israël. Deze gemeenten zullen bestaan in de toekomst, want het boek gaat over de toekomst.
1:6 Koningen en priesters – Het woord ‘ons’ heeft betrekking op het volk van God, Israël. Het gaat niet over het Lichaam van Christus. "Toen klom Mozes omhoog, naar God. De HEERE riep tot hem vanaf de berg (= Horeb – red.): Zo moet u tegen het huis van Jakob zeggen en de Israëlieten (lett.: zonen van Israël) verkondigen: U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht heb. Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken" (Exod. 19:3-6). ‘Heilig’ betekent: apart gezet. Israël is uit de volken getrokken en apart gezet als volk van God. Bij deze gelegenheid wordt voor het eerst over de vleugels van de arend gesproken. De laatste keer is bij de vrouw die naar de woestijn wordt gebracht om haar te bewaren (Openb. 12:14).
Bij de Horeb ging het om het Oude Verbond, maar Petrus schrijft met betrekking tot het Nieuwe Verbond: "Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent" (1 Pet. 2:9 en 10).
1:7 Wolken – Zowel bij Zijn hemelvaart als bij Zijn wederkomst is sprake van wolken (zie ook Matt. 24:30; 26:64).
Elk oog – Iedereen zal het zien. De sluier wordt weggenomen.
1:8 Het Begin en het Einde – Toen de Heere Jezus naar de aarde kwam, is Hij begonnen met het verlossingswerk (het Begin). Daarna is Hij naar de hemel gegaan, maar Hij zal terugkomen om het werk af te maken (het Einde). Hij zal het voleindigen. Hij was het Lam dat is geslacht en Hij is de Leeuw uit de stam van Juda, Die overwint.
1:9 Uw broeder – Johannes hoort bij het volk Israël waarvoor deze Openbaring bestemd is.
Patmos – Meestal wordt gezegd dat Johannes een banneling of gevangene was op Patmos, maar dat is niet Bijbels. Gods Woord zegt dat hij daar was “… omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus”. En het getuigenis van Jezus Christus is het boek Openbaring.
1:10 De Dag des Heeren
In geest – Hij was in geest (vgl. 4:2; 17:3 en 21:10) in des Heren dag, staat er letterlijk. Hij was er dus niet fysiek, het was een geestelijke aangelegenheid.
De dag des Heeren – Dat is niet de zondag, zoals wel wordt beweerd (zie artikel ‘Openbaring – in de geest op zondag?!’ in AMEN 117 - nov. 2014).
Het gaat om een periode in de toekomst die in ieder geval duizend jaar duurt. God staat boven de tijd en kan de toekomst laten zien (zo ook bij de visioenen van profeten). "Want de dag van de HEERE van de legermachten zal zijn tegen al wie hoogmoedig en trots is, tegen al wie zich verheft, opdat hij vernederd zal worden" (Jes. 2:12). Jesaja heeft het als eerste over de Dag des Heeren, zie hoofdstuk 2. De dag des Heeren begint met het herstel van Israël en Jeruzalem als de stad van God. Jeruzalem wordt in de toekomst de hoofdstad van de wereld.
De tweede keer dat er gesproken wordt over de dag des Heeren is in Jesaja 13: "Weeklaag, want de dag van de HEERE is nabij; als een verwoesting van de Almachtige komt hij" (vs. 6). De verwoesting heeft te maken met de oordelen van God. Hij zal de leiders van de wereld ter verantwoording roepen. En er zullen tekenen zijn aan zon en maan (Luk. 21:25) en het hart van de mensen zal bezwijken van vrees. Het is een angstaanjagende tijd voor de mensen die hier nooit rekening mee hebben gehouden, omdat ze niet (meer) geloven in God en de Bijbel.
Jesaja spreekt ook over de last over Babel. In de dag des Heeren gaat het ook over de confrontatie tussen Jeruzalem en Babel. Ook Joël (= de HEERE is God) spreekt over de dag des Heeren: "Ach, die dag! Ja, de dag van de HEERE is nabij, en hij zal komen als een verwoesting van de Almachtige" (Joël 1:15) en "Blaas de bazuin in Sion, sla alarm op Mijn heilige berg, laat alle inwoners van het land sidderen, want de dag van de HEERE komt, ja, is nabij!" (Joël 2:1, zie ook vs. 11). Hier zien we de bazuin, een teken om je gereed te maken voor de strijd of een bijzondere bijeenkomst. Het eerste oordeel zal plaatsvinden in Israël over Israël. Daarna breidt het oordeel zich uit over de volken rondom in het Midden-Oosten en dan naar alle volken van de wereld. Christus zal de hele aarde oordelen (vgl. Hand. 17:30-31) en reinigen van alle ongerechtigheid, Hij zal het kwaad aan het licht brengen en vervolgens Zijn koninkrijk oprichten en dan krijgen we een heel andere wereld. Dan gaat het niet meer om geld en macht, maar dan is er gerechtigheid en vrede. "Ik zal wondertekenen geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voor die dag van de HEERE komt, die grote en ontzagwekkende" (Joël 2:30 en 31; vgl. Joël 3:14 en 15). De tekenen in de hemel spelen een rol bij de komst van de dag des Heeren.
De Heere was destijds fysiek aanwezig en werd plots opgenomen naar de hemel, en Hij zal ook fysiek terugkeren. Dan zullen Zijn voeten opnieuw staan op de Olijfberg (Zach. 14:1–4).
1:11 De alfa en de omega – Dit zijn respectievelijk de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Eigenlijk staat er dan: Ik ben het Woord (Joh. 1).
1:12 Zeven gouden kandelaren – Dit zijn zeven gemeenten (zie 1:20).
1:13 Iemand – Dit is Christus. De Zoon des mensen is de hoogste titel die een mens kan hebben. Het komt ongeveer 80 keer voor in het Nieuwe Testament en op drie keer na alleen in de Evangeliën; ‘des’ is tweede naamval enkelvoud en betekent ‘van de’. De Zoon van de mens, namelijk Adam (Luk. 3:38). Adam moest heersen over de wereld, dat is niet gelukt. De laatste Adam (d.i. de laatste erfgenaam van Adam, de Heere Jezus Christus) zal dat wel doen. Christus is de (laatste) erfgenaam van alle dingen (Hebr. 1:3), Hij heeft de erfenis in ontvangst genomen.
1:14 Wit – De beschrijving toont de koninklijke heerlijkheid van Christus, maar ook dat er oordeel aanstaande is.
Ogen als een vuurvlam – Vuur heeft met oordeel te maken.
1:15 Gloeiend gemaakt in een oven – Ook dit duidt op oordeel.
1:16 Engel – De zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten. De engel (of: boodschapper) is een vooraanstaand figuur die leiding gaf aan de gemeente en die het boek Openbaring voorlas.
Zwaard – Dit duidt opnieuw op oordeel.
1:18 De Levende – Christus is (fysiek) dood geweest en weer levend geworden. "Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven geef om het opnieuw te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht het te geven, en heb macht het opnieuw te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen" (Joh. 10:17 en 18).
1:19 Schrijf – Johannes heeft alles gezien en daarna schrijft hij het op. Men heeft in deze woorden wel een chronologische tijdsaanduiding gezien, maar dat is niet juist. Letterlijk staat er: ‘Schrijf dan op de dingen die je hebt gezien, wat ze zijn (= betekenen, vgl. Matt. 9:13 en Hand. 2:12) en wat later geschieden zal’.