Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid

(Leestijd: 9 - 18 minuten)
Ster inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactief
 
Onze bedoeling is alleen zo juist mogelijk de betekenis na te gaan van de woorden, die gebruikt worden in verband met de tweede komst van Christus. Wij zullen er enkele opmerkingen bijvoegen, doch een meer volledige behandeling laten voor een opstel dat niet in deze reeks zal opgenomen worden.
Vooreerst dan de woorden "openbaren" (apokaluptoo) en "openbaring" (apokalupsis). Wij onderzoeken eerst de betekenis van de stam "kaluptoo". Een paar verzen zijn hiervoor voldoende:

KALUPTOO (bedekken)

  • Mattheus 8:24 "En ziet, er ontstond ene grote onstuimigheid in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd"
  • 2 Korinthe 4:3 "Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan"

De betekenis van "kaluptoo" is dus "bedekken". Daar het voorzetsel "apo" wil zeggen "weg van", is "apokaluptoo" dus letterlijk: "weg-van dekken" d.i. het weg doen van een deksel. Het gevolg is een openbaring. Men zou ook kunnen vertalen "af-dekken" of "ont-dekken", maar daar dit laatste woord een andere betekenis heeft, houden wij ons maar aan "openbaren". Te meer daar in de Schrift deze uitdrukking steeds gebruikt wordt voor een bijzondere "ontdekking", namelijk hetgeen door God Zelf gedaan wordt. Verder zullen we zien, dat als het schepsel een rol speelt, de uitdrukking "bekend maken" gebruikt is, niet "openbaren". Dit verschil moet men steeds voor ogen houden, en zich in acht nemen voor de vertalingen, die dit niet doen. Wij geven enkele plaatsen waar "apokaluptoo" staat en een volledige lijst van de verzen waarin "apokalupsis" voorkomt.

APOKALUPTOO (af-dekken, openbaren)

  • Mattheus 10:26 "Er is niets bedekt (kaluptoo) hetwelk niet zal ontdekt worden"
  • Mattheus 11:25 "En hebt ze den kinderkens geopenbaard"
  • Lukas 17:30 "Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden"
  • 2 Thessalonicenzen 2:6 "Opdat hij (de mens der zonde) geopenbaard worde te zijner eigen tijd", zie ook vers 3 en 8
APOKALUPSIS (af-dekking, openbaring)

  • Lukas 2:32 "Een licht tot verlichting der Heidenen"
  • Romeinen 2:5 "In den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods"
  • Romeinen 8:19 "Want het schepsel ... verwacht de openbaring der kinderen Gods"
  • Romeinen 16:25 "Naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest"
  • 1 Korinthe 1:7 "Verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus"
  • 1 Korinthe 14:6 "Zo ik tot u niet sprake, of in openbaring ..."
  • 1 Korinthe 14:26 "Heeft hij een openbaring ..."
  • 2 Korinthe 12:1 "Want ik zal komen tot gezichten en openbaringen des Heeren"
  • 2 Korinthe 12:7 "De uitnemendheid der openbaringen ..."
  • Galaten 1:12 "Maar door de openbaring van Jezus Christus"
  • Galaten 2:2 "Ik ging op door ene openbaring"
  • Efeze 1:17 "U geve den geest der wijsheid en der openbaring in Zijne kennis"
  • Efeze 3:3 "Dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt"
  • 2 Thessalonicenzen 1:7 "Verkwikking met ons, in de openbaring des Heeren Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht"
  • 1 Petrus 1:7 "Heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus"
  • 1 Petrus 1:13 "De genade, die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus"
  • 1 Petrus 4:13 "Opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden"
  • Openbaring 1:1 "De openbaring van Jezus Christus"

Wij merken hierbij op dat, al is geheel Gods Woord in ons bezit, wij daarom nog geen volledige kennis ervan hebben. Men moet de geest der openbaring hebben om alles te begrijpen, vooral wat betreft de grote verborgenheid van Efeze (Efeze 1:17). "Kennis" is hier de vertaling van "epignoosis" (Zie "Kennis"). Met zuiver verstandelijke vermogens komt men er niet, al moet men zijn verstand gebruiken.
Verder let men op de vele openbaringen, die de Apostel Paulus ontvangen heeft. De bijzondere verborgenheid, waarvan hij alleen in de gevangenschapsbrieven (Efeze, Filippenzen, Kolossenzen, 2 Timotheus) spreekt, is hem alleen geopenbaard, en hij maakt ze dan bekend aan de anderen (Kolossenzen 1:26 Grieks phaneroöo = bekend maken).
God openbaart niets aan ongelovigen. Op hen werkt Hij alleen in door de schepping. Romeinen 1:19 gebruikt dan ook "phaneroöo", niet "apokaluptoo". De omstandigheden der Openbaring van Jezus Christus zijn in het bijzonder beschreven door Johannes. God zal eens het deksel wegnemen, dat Zijn Zoon bedekt en allen over wie de geest der genade is uitgestort, zullen Hem zien zoals Hij werkelijk is in Zijn heerlijkheid (Zacharia 12:10). Toen Hij in vernedering op aarde kwam, was er wel iets van Hem zichtbaar, maar Hij was niet geopenbaard. Men zal Hem dan niet alleen zien, doch ook begrijpen.
Nu gaan wij over tot het woord "verschijning" en onderzoeken daarvoor de woorden: phainoo, phaneroöo, epiphainoo, epiphauskoo, epiphaneia en epiphanès. Van de twee eerste geven wij de voornaamste plaatsen op, van de andere een volledige lijst.

PHAINOO (bekend worden, verschijnen)

  • Mattheus 1:20 "De engel des Heeren verscheen"
  • Mattheus 2:7 "Wanneer de ster verschenen was"
  • Mattheus 6:5 "Opdat zij van de mensen mogen gezien worden"
  • Mattheus 9:33 "Er is nooit desgelijks in Israël gezien"
  • Mattheus 13:26 "Toen openbaarde zich ook het onkruid"
  • Mattheus 23:27 "Die van buiten wel schoon schijnen"
  • Markus 14:64 "Wat dunkt ulieden?"
  • Romeinen 7:13 "Opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn"
  • 2 Korinthe 13:7 "Niet opdat wij beproefd zouden bevonden worden"
  • Filippenzen 2:5 "Onder welke gij schijnt als lichten in de wereld"
  • Hebreeen 11:3 "Dingen, die gezien worden"

BEDRIJVENDE VORM: schijnen

  • Johannes 1:5 "Het licht schijnt in de duisternis"

Paulus zegt niet dat wij schijnen, doch dat wij verschijnen, worden gezien, als lichten.

PHANEROOO (bekend maken, doen verschijnen)

MIDDEN VORM

  • Efeze 5:13 "Al wat openbaar maakt, is licht"

BEDRIJVENDE VORM

  • Johannes 21:1 "Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen"
  • Romeinen 1:19 "God heeft het hun geopenbaard"
  • 2 Korinthe 2:14 "Den reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt"

LIJDENDE VORM

  • Markus 4:22 "Want er is niets verborgen (krupton), dat niet geopenbaard zal worden"
  • Romeinen 16:26 "Geopenbaard door de profetische Schriften"
  • 2 Korinthe 5:10 "Want wij zullen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel"
  • Kolosenzen 1:26 "De verborgenheid, die ... nu geopenbaard is aan Zijn heiligen"
  • Kolossenzen 3:4 "Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons leven is, dan zult gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid"
  • 2 Timotheus 1:10 "Doch nu geopenbaard is door de verschijning (epiphaneia) van onzen Zaligmaker Jezus Christus"
  • 1 Petrus 5:4 "En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen"
  • 1 Johannes 2:28 "Opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst (parousia)"
  • 1 Johannes 3:2 "Als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk (gelijkend) wezen".

Uit Markus 4:22 waar "phaneroöo" tegenover "verborgen" staat, zien wij goed de betekenis. Terwijl "openbaren" op Gods rechtstreekse werking wijst, spreekt "phaneroöo" van hetgeen het schepsel doet, onder Gods leiding en de indruk die het schepsel ontvangt. Jammer dat de vertalingen meestal "openbaren" gebruiken. Die woorden omvatten méér dan een verschijnsel dat alleen de ogen beïnvloedt. Het omvat alles wat de zinnen beïndrukt of op andere wijze iets doet kennen door het geschapene.


EPIPHAINOO (op-bekend worden, van boven verschijnen)

  • Lukas 1:79 "Om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods"
  • Handelingen. 27:20 "En als noch zon noch gesternten verschenen in vele dagen"
  • Titus 2:11 "Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen"
  • Titus 3:4 "Maar wanneer de goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers, en Zijne liefde tot de mensen verschenen is".

EPIPHAUSKOO (op-bekend worden, van boven verschijnen)

  • Efeze 5:14 "En Christus zal over u lichten"
De letterlijke betekenis is blijkbaar: van boven af verschijnen of bekend worden.

EPIPHANEIA (op-bekend wording, verschijning van boven)

  • 2 Thessalonicenzen 2:8 "Teniete maken door de verschijning Zijner toekomst (parousia)"
  • 1 Timotheus 6:14 "Tot op de verschijning van onzen Heere Jezus Christus"
  • 2 Timotheus 1:10 "Doch nu geopenbaard (bekend gemaakt) is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus"
  • 2 Timotheus 4:1 "Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn koninkrijk"
  • 2 Timotheus 4:8 "Allen die Zijn verschijning liefgehad hebben"
  • Titus 2:13 "Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus".

De "verschijning Zijner toekomst" wat letterlijk is "de van boven bekendwording Zijner tegenwoordigheid" heeft betrekking op al de zichtbare en tastbare gebeurtenissen die we in het boek der Openbaring vinden en aan alle mensen, ook de ongelovigen, tonen dat Hij tegenwoordig is, al zien ze Hem daarom niet noodzakelijk. De openbaring gaat dieper, omvat méér en is alleen voor gelovigen.

EPIPHANES (op-bekend wordende, van boven verschijnende)

  • Handelingen 2:20 "De grote en doorluchtige dag des Heeren".
Nu komen wij tot de "tegenwoordigheid", gewoonlijk "komst" of "toekomst" genoemd. Een paar plaatsen geven ons de betekenis van het werkwoord:

PAREIMI (tegenwoordig zijn)

  • Lukas 13:1 "En er waren te dierzelfder tijd enigen tegenwoordig"
  • 2 Korinthe 10:2 "Ik bid dan, dat ik, tegenwoordig zijnde ..."

In Kolossenzen 1:6 leze men: "hetwelk tot-in u tegenwoordig is". Verder geven wij alle teksten met "parousia":

PAROUSIA (tegenwoordigheid)

  • Mattheus 24:3 "Welk zal het teken zijn van uwe toekomst"
  • Mattheus 24:27 "Want gelijk de bliksem uitgaat van het Oosten, en schijnt tot het Westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen"
  • Mattheus 24:37 "En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen", zie ook vers 39
  • 1 Korinthe 15:23 "Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst"
  • 1 Korinthe 16:17 "En ik verblijde mij over de aankomst van Stefanus"
  • 2 Korinthe 7:6 "Heeft ons getroost door de komst van Titus". Zie ook vers 7
  • 2 Korinthe 10:10 "De tegenwoordigheid des lichaams is zwak"
  • Filippenzen 1:26 "Door mijn tegenwoordigheid wederom bij u"
  • Filippenzen 2:12 "Niet als in mijn tegenwoordigheid"
  • 1 Thessalonicenzen 2:19 "Voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst?"
  • 1 Thessalonicenzen 3:13 "In de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen"
  • 1 Thessalonicenzen 4:15 "Die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren"
  • 1 Thessalonicenzen 5:23 "Bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus"
  • 2 Thessalonicenzen 2:1 "Wij bidden u, broeders! door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus"
  • 2 Thessalonicenzen 2:8 "Teniet maken door de verschijning (epiphaneia) Zijner toekomst"
  • 2 Thessalonicenzen 2:9 "Hem, wiens toekomst is naar de werking des Satans"
  • Jakobus 5:7 "Zo zijt dan lankmoedig, broeders! tot de toekomst des Heeren"
  • Jakobus 5:8 "Want de toekomst des Heeren genaakt"
  • 2 Petrus 1:16 "De kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus"
  • 2 Petrus 3:4 "Waar is de belofte Zijner toekomst?"
  • 2 Petrus 3:12 "Verwachtende en haastende tot de toekomst van den dag Gods"
  • 1 Johannes 2:28 "Wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst".
Dit woord parousia wordt in verband met de Heere Jezus Christus altijd door "toekomst" vertaald in de Staten Vertaling. Uit de andere plaatsen ziet men dat de letterlijke betekenis "tegenwoordigheid" is. De aandacht kan daarom wel vooral op het begin dezer tegenwoordigheid, de toekomst, gevestigd zijn. Deze tegenwoordigheid is op aarde (ook de lucht en wolken). De gevangenschapsbrieven (Efeze, Filippenzen, Kolossenzen, 2 Timotheus) spreken niet van deze tegenwoordigheid, want zij handelen over een andere bedeling in verband met de overhemelse.
De "parousia" wijst niet op een geestelijke, voor het oog onzichtbare tegenwoordigheid, zoals die van Filippenzen 4:5. Zijn tegenwoordigheid gaat gepaard met allerlei zichtbare tekenen en gebeurtenissen die hemel en aarde betreffen.
Wij voegen hier nog aan toe, dat voor "komst" het Grieks het woord "erchomai" heeft. In verband met de "tweede komst" van Christus heeft men b.v. Mattheus 10:23; 21:40; 24:30; 25:31; Lukas 9:26; Johannes 4:25; 1 Korinthe 4:5; 11:26; 2 Thessalonicenzen 1:10.
We moeten hier even stil staan bij de vraag wanneer de opname van 1 Thessalonicenzen 4 plaats heeft. Men kan voor eerst opmerken, dat vers 15 zegt dat ze overblijven "tot-in" de parousia, dat is dus tot een tijd na de verdrukking der laatste jaarweek van Daniël en vlak vóór het Koninkrijk. Dit kan men als volgt nagaan:
1 Thessalonicenzen 3:13 drukt de hoop uit, dat ze onberispelijk zouden zijn in de komst "met al Zijn heiligen". Die "heiligen" zijn dus niet de gelovigen van 1 Thessalonicenzen, maar wel de "heilige engelen" van Mattheus 25:31 als de Heere komt in Zijn heerlijkheid en op de troon Zijner heerlijkheid gaat zitten. (Zie ook Job 5:1; Psalm 89:6, 8; Daniel 4:13; 8:13 en vergelijk Deuteronomium 33:2 met Handelingen 7:53; Galaten 3:19; Hebreeen 2:2). In 2 Thessalonicenzen 1:7,8 gaat het ook over de apokalupsis met de engelen. Ook Titus 2:13 spreekt van de grote heerlijkheid die met Zijn verschijning gepaard gaat. De komst van Mattheus 25:31 is na de verdrukking (zie Mattheus 24:29) en als de gelovigen van 1 Thessalonicenzen tot-in (1 Thessalonicenzen 4:15) deze komst overblijven, dan worden ze dus eerst na de verdrukking opgenomen. Dit kan men ook op een tweede wijze aantonen. In 2 Thessalonicenzen 2:1 spreekt Paulus "om wille van" (Staten Vertaling: "door") de toekomst (tegenwoordigheid) des Heeren en "onze toevergadering tot Hem", dat is dus de opname. Vers 2 zegt dan volgens de Griekse tekst, dat ze niet moesten denken dat de dag des Heeren (niet: van Christus) tegenwoordig was (niet: aanstaande). Deze gelovigen waren in de verwachting van des Heeren komst, dachten dat het ogenblik gekomen was en lieten de inzettingen na (vers 15) en werkten niet meer (3:11). Paulus wijst erop dat eerst de Antichristus moet komen en zich de andere gebeurtenissen der laatste jaarweek afspelen vóór ze mogen beginnen elk ogenblik de opname te verwachten. Een dergelijke verwachting kan alleen naar Gods wil zijn, als ze op Gods tijd plaats heeft. Anders leidt ze tot een leven waarin men allerlei, ook b.v. het onderwijs en de Schriftstudie, gaat verwaarlozen omdat men denkt dat het toch niet meer de moeite waard is.
Een derde bewijs heeft men in Handelingen 3:19-21. Eerst moet Israël zich bekeren vóór de Heere uit de hemel komt en dat is slechts ná  de grote verdrukking (Mattheus 24:29, 30).
Een vierde bewijs vinden we in de Griekse tekst van 1 Thessalonicenzen 1:10. Zij verwachten de Zoon uit de hemelen om verlost te worden UIT de toekomende toorn. Het is niet "van" die toorn, zoals de vertalingen het geven, doch er UIT. Dus moeten ze er eerst in komen. In Romeinen 5:9 gaat het niet over de toekomende toorn, maar over die der toekomende eeuw. (Zie ook Rom. 2). Is men nog niet overtuigd, dan heeft men een vijfde bewijs in Mattheus 24:30, een tekst die spreekt van het komen (erchomai) van de Zoon des mensen op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid. Dat geschiedt onmiddellijk NA de grote verdrukking (v. 29). Vers 31 verwijst dan naar de engelen met een bazuin van groot geluid. Nu vinden we in 1 Korinthe 15:52 "de laatste bazuin" en in 1 Thessalonicenzen 4:16 "de bazuin Gods" en de stem des archangels. De gelovigen worden dan in de lucht opgenomen. Voegt men hierbij wat in Openbaring 11:15 staat: "de zevende engel heeft gebazuind en er geschieden grote stemmen in den hemel, zeggende: Het koninkrijk der wereld is geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid" wie kan er dan nog aan twijfelen, dat dit alles in dezelfde tijd geschiedt?
Men kan er verder op letten, dat 2 Timotheus 4:1 de verschijning aan het Koninkrijk verbindt. Openbaring 11:15 spreekt van de engel, de bazuin, grote stemmen en het Koninkrijk. Openbaring 19:16-20 van de Koning der koningen, de stem des engels, en het werpen van het beest en de valse profeet in de poel des vuurs. Zoals we reeds gezien hebben uit 2 Thessalonicenzen 2:8, geschiedt dit door de "verschijning".
Men ziet dat het onmogelijk is de "parousia" in tweeën te delen, of van twee tegenwoordigheden te spreken: een voor de "gemeente" vóór de verdrukking en een voor Israël ná de verdrukking. Er is wel een zekere volgorde en de groep van 1 Thessalonicenzen wordt opgenomen den Heere TEGEMOET, dus vóór Hij op aarde komt. Niets laat echter toe te veronderstellen, dat ze b.v. 3 1/2 jaar, volgens sommigen 7 jaar, volgens anderen nog langer, in de lucht blijven. Integendeel hebben we gezien, dat die opname na het einde der laatste jaarweek moet vallen. Al die gebeurtenissen vormen een geheel, dat zich in een korte tijd afspeelt. Hoe nauw de opname ook met Israëls herstel in verband staat, leren we uit 1 Thessalonicenzen 4:16, waar we de Archangel, namelijk Michaël (Judas 9) zien optreden terwijl deze grote vorst staat "voor de kinderen uws volks (Israël)" Daniel 12:1. Michaël staat eerst op in de tijd van benauwdheid en de opname kan er dus niet vóór vallen.
De "eerste" opstanding betreft Israël en heeft plaats op de 75ste dag na de laatste jaarweek (1335-1260=75). Zie Daniel 12:2, 11-13 en Openbaring 20:4-6.
Terwijl de groep van 1 Thessalonicenzen Zijn bekendwording van boven verwacht (Titus 2:13), verschijnen de leden der Gemeente der verborgenheid MET Hem (Kolossenzen 3:4). Het kan niet anders of ze moeten die verschijning lief hebben (2 Timotheus 4:8). Die verschijning heeft niet buiten hen plaats, ze hebben er juist deel aan.
Zo komen we tot een zesde bewijs van het feit dat de opname niet elke dag kan verwacht worden. Paulus spreekt voortdurend van die verwachting in zijn vroegere Brieven, gedurende Handelingen geschreven, toen het Koninkrijk nog nabij was, doch niet meer in zijn latere Brieven (na Handelingen 28), toen Israël tijdelijk terzij gesteld en het Koninkrijk dan ook terug geweken was. De verwoesting van Jeruzalem, de verstrooiing enz. toonden duidelijk, dat van die tijd af de Heere niet spoedig kon komen. Paulus verwachtte dus geen opname, maar iets beters: het gelijkvormig worden aan de dood van Christus en de uitopstanding (Filippenzen 3:10, 11). Hij wist dat hij zou sterven en uit de Hades ontbonden worden (2 Timotheus 4:6; zie ook Filippenzen 1:23. Zie ook "Gedaante en Vorm" en "Sterven-Dood"). Er wordt ons tegengeworpen dat wij dan Christus niet verwachten, maar wel de dood. We verwachten Hem, doch door de dood heen. Als men met geheel zijn hart iemand verwacht, wil dat zeggen dat er geen andere dingen, b.v. het slapen, tussen liggen? Kan men dan zeggen dat men het slapen verwacht?
Een zevende bewijs vindt men hierin, dat Babel een groot wereldcentrum moet zijn, Israël terug in het land en er veel andere dingen moeten geschieden, die niet in een paar jaren kunnen plaatsvinden. Er wordt wel waakzaamheid gevraagd, maar alleen "wanneer gij al deze dingen ziet" (Mattheus 24:33, 42). Paulus drukt er nog zo bijzonder op; dat die dag des Heeren niet zal komen voordat de mens der zonde zal geopenbaard zijn (2 Thessalonicenzen 2:1-8). 1 Korinthe 1:7 en Titus 2:13 zeggen niets van een elk-ogenblik-verwachten. Nooit vraagt de Schrift zulk een elk-ogenblik-verwachten vóór de tijd er is. In geestelijk opzicht moeten wij natuurlijk voortdurend waakzaam zijn.
Niemand behoeft teleurgesteld te zijn geen deel te kunnen hebben aan de opname. Dat is ten slotte weer te veel letten op eigen zegen. Als men deel gaat uitmaken van het Samen-lichaam van Efeze, en deel wil hebben aan het lijden en de dood van Christus, heeft men ook "alle geestelijke zegening", kan Hij in het hart wonen, is het leven met Hem verborgen in God en zal men met Hem verschijnen in heerlijkheid. Zij die nu een spoedige opname als die van 1 Thes. verwachten zullen beschaamd uitkomen. Doch zij die zich laten verlichten betreffende de bedeling der verborgenheid, kunnen deel hebben aan de uitopstanding en reeds spoedig met Christus zijn, wat verre weg het beste is (Filippenzen 1:23). Men wordt dan na korte tijd ontbonden uit de Hades, want men is Zijn dood (niet Zijn sterven) gelijkvormig (Filippenzen 3:10). Bij het sterven is men nog niet met de Heere. Dat heeft slechts plaats door een opstanding, hetzij de uitopstanding, hetzij die van 1 Thessalonicenzen 4. Vers 17 zegt daarom dat ze "aldus" met de Heere zullen zijn, d.i. door de opname, niet door de dood. Bij de dood is men in de Hades en daar is de Heere nu niet meer, want Hij was er nog geen drie volle dagen.
In dit verband kunnen we nog de aandacht vestigen op het feit dat de uitdrukking "Maranatha" duidelijk in betrekking staat met de komst ten oordeel: "Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maranatha!" (1 Korinthe 16:22).

  • Koninkrijk der hemelen (2)

    uit: AMEN 36, pagina 35 Denijs van Zuijlekom In de vorige aflevering bespraken we de komst van het Koninkrijk der hemelen, waarin Christus in Israel als Koning zal regeren. Dit Rijk breekt aan na de tegenwoordige boze eeuw (aioon), waarvan satan overste is. Aan de orde kwamen o.m.: Israels landsgrenzen en de overwinnaars, de Joden die zich bekeren tot Israels Messias en tot priesters bestemd zijn...