zondag 30 maart 10:00 - 11:30 spreker Piet Stolk
donderdag 3 april 20:00 - 21:30 De Psalmen door Hoite Slagter
  • Dag 84 "Het gebeurde op zekere dag, toen Eli op zijn slaapplaats lag ... en toen ook Samuel zich te slapen gelegd had … dat de HEERE Samuel riep. En hij zei: Zie, hier ben ik" (1 Sam. 3:2-4). Samuel werd geroepen door de Heere, maar hij begreep dat niet. Hij dacht dat Eli hem riep. Eli had pas na drie keer door dat het de Heere was. "Toen kwam de HEERE en bleef daar staan; en Hij riep zoals de andere keren: Samuel, Samuel! En Samuel zei: Spreek, want Uw dienaar luistert. De...

    Lees de volledige dag

"Een plan zonder programma is een droom"


Onder aan dit scherm kun je de preek downloaden of beluisteren.
Onderstaand verslag is ook te downloaden in pdf formaat

De kleine profeten - Amos - P.A. Slagter - 22/11/2012 - Studie 3
 
Amos betekent beladene = lastdrager en in het algemeen geldt dit voor alle profeten. Sommige vertalingen hebben dan ook: de last des Heren.
De boodschap komt meestal niet gelegen, de waarheid kan zich zelden in de meerderheid verheugen.
Amos komt uit de buurt van Bethlehem, nl. Tekoa. Rehabeam had deze stad gebouwd, zie 2 Kron. 11:5,6.
 
Na het koningschap van Salomo werd het rijk verdeeld, nl. in de 10 stammen, Israël, met de hoofdstad Samaria en 2 stammen, Juda, met de hoofdstad Jeruzalem. Soms was er samenwerking tussen de rijken, soms strijd. Dit was o.a. afhankelijk van de samenwerking met buitenlandse machten. In Koningen en Kronieken lees je hier uitvoerig over.
 
In Amos 1:1 wordt gesproken over Jerobeam, dit is Jerobeam II. Jerobeam I is de eerste koning van Israël, hij was een knecht van Salomo. Amos profeteerde in Israël, hoewel hij uit Juda kwam. Dat was een extra handicap. In Amos 7:13-15 zegt Amos tegen Amazia dat hij geen profetenzoon is, hij had geen opleiding gehad, was niet naar de profetenschool geweest. Hij was veehouder en moerbeikweker. God riep hem om te profeteren tegen Israël, iets wat hij nooit zelf gezocht heeft, maar hij deed het wel en op de goede manier. Zo is dat ook voor ons, ons getuigenis mag gehoord worden, ook al word je dat niet (altijd) in dank afgenomen.
 
Amos spreekt:
1) Tegen rijkdom. In Israël waren veel rijken, er was een bloeiende economie. De geschiedenis leert dat er in koninkrijken waar rijkdom/welvaart is, een kloof ontstaat  tussen rijk en arm. Telkens weer blijkt het dat mensen niet om kunnen gaan met rijkdom en macht. De val van zo'n rijk wordt ingeleid door sociale misstanden, onderdrukking en onrecht.
2) Religieuze misstanden. Israëls godsdienst was een vormendienst. De feesten des Heren, zoals beschreven in Leviticus 23, werden bacchanalen. Het loofhuttenfeest is een feest van verblijden. De Here zegt, gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht van de Here en dat 'verblijden en vrolijk zijn' geldt ook nog steeds voor ons! In de vormendienst is dit niet het geval.
Israël ging uiteindelijk in de Assyrische ballingschap, ondanks hun welvaart. Ten tijde van de Here Jezus was er eenzelfde situatie als in de tijd van Amos. Juda was een provincie van het Romeinse rijk. Zij vierden toen ook de feesten, maar het waren feesten der Joden. De Kern, de Here Jezus, was niet aanwezig. De leidslieden waren de obstakels met hun eigendunkelijke godsdienst. Zij gaven zelf betekenis aan de feesten, het werd een inhoudsloze godsdienst.
 
Het thema van het boek Amos is: God is rechtvaardig en waarachtig, het volk was onrechtvaardig en onwaarachtig.
 
De naam van Uzzia (de koning van Juda) betekent de Here versterkt/bekrachtigt. Hij werd koning op 16 jarige leeftijd en regeerde 52 jaar.
Amos profeteerde in dezelfde tijd als Hosea, Jona en Jesaja.
2 Kronieken 26: 1 Toen nam heel het volk van Juda Uzzia, die toen zestien jaar oud was, en maakte hem koning in de plaats van zijn vader Amazia. 2 Hij was het die Eloth uitbouwde en het aan Juda terugbracht, nadat de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan was. 3 Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jecholia, uit Jeruzalem. 4 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader Amazia gedaan had. 5 Het was in de dagen van Zacharia, die Uzzia leerde op God te zien, om God te zoeken. In de dagen dat hij de HEERE zocht, maakte God hem voorspoedig. 6 Hij trok eropuit en streed tegen de Filistijnen. Hij sloeg een bres in de muur van Gath, de muur van Jabne en de muur van Asdod, en bouwde steden bij Asdod en in het gebied van de Filistijnen. 7 God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten.
 
Uzzia was een goede koning. We lezen echter van hem:
2 Kronieken 26:16 Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar. 17 Maar de priester Azaria ging hem achterna, en met hem de priesters van de HEERE, tachtig dappere mannen.
18 Zij gingen voor koning Uzzia staan en zeiden tegen hem: U komt het niet toe, Uzzia, om voor de HEERE reukwerk in rook te laten opgaan, maar het is aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk in rook te laten opgaan. Ga het heiligdom uit, want u bent ontrouw geweest, en het zal voor u niet tot eer zijn van de HEERE God. 19 Toen werd Uzzia woedend; het wierookvat was in zijn hand om reukwerk in rook te laten opgaan. En terwijl hij woedend was op de priesters, verscheen de melaatsheid op zijn voorhoofd, voor de ogen van de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar. 20 Toen keerde de hoofdpriester Azaria zich naar hem toe, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd. En zij verdreven hem haastig daarvandaan, ja, ook hijzelf haastte zich om naar buiten te gaan, omdat de HEERE hem getroffen had. 21 Koning Uzzia was melaats tot aan de dag van zijn dood. Hij woonde, omdat hij melaats was, in een apart staand huis, want hij was van het huis van de HEERE afgesneden. Jotham, zijn zoon, was aangesteld over het huis van de koning, en gaf leiding aan de bevolking van het land. 22 Het overige nu van de geschiedenis van Uzzia, van het begin tot het einde, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, beschreven. 23 Uzzia ging te ruste bij zijn vaderen en zij begroeven hem bij zijn vaderen, op het veld bij het graf dat van de koningen was, want zij zeiden: Hij is melaats. En zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.
 
Hij werd hoogmoedig, hij wilde priester zijn. Dat was verboden. De koning kwam uit de stam Juda en de priester uit Aaron van de stam Levi.
Hij werd woedend en uiteindelijk melaats.
Er staat in Amos 1:1 dat Amos in de dagen van Uzzia optrad, 2 jaar voor de aardbeving. In Zacharia wordt ook over de aardbeving gesproken.
Zacharia 14:3 Dan zal de HEERE uittrekken en tegen die heidenvolken strijden, zoals de dag dat Hij streed, op de dag van de strijd. 4 Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan. Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. Er zal een zeer groot dal ontstaan, als de ene helft van de berg naar het noorden zal wijken en de andere helft ervan naar het zuiden. 5 Dan zult u vluchten door het dal van Mijn bergen, want het dal tussen de bergen zal reiken tot Azal. Ja, u zult vluchten, zoals u gevlucht bent voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. Dan zal de HEERE, mijn God, komen: al de heiligen met U!
 
Flavius Josefus spreekt in de Joodse Historiën (boek 9, hoofdstuk 10 aan het eind) over de gebeurtenis in de dagen van Uzzia:
[222] Terwijl hij op deze manier bezig was orde op zaken te stellen en maatregelen te nemen, werd zijn geest (van Uzzia) beneveld. Zijn succes (... in de oorlogsvoering) - niet meer dan het succes van een sterveling - steeg hem naar het hoofd en hij had geen oog meer voor de macht van datgene wat onsterfelijk is en door alle tijden heen blijft bestaan: hij werd nalatig op het punt van zijn eerbied voor God en voor de wetten. [223] Hij gleed uit over zijn eigen succes en verviel in dezelfde fouten als die waaraan zijn vader zich had bezondigd, die ook niet in staat was geweest, in zijn glanzende voorspoed en op het hoogtepunt van zijn macht, alles goed onder controle te houden. Op een belangrijke openbare feestdag betrad hij het tempelcomplex, gehuld in een priestergewaad, om een offer op te dragen aan God op het gouden altaar. [224] Toen de hogepriester Azarias in gezelschap van 80 priesters hem probeerde tegen te houden (ze zeiden dat hij geen offers mocht opdragen en dat dat alleen was toegestaan aan nakomelingen van Aaron) en ze tegen hem riepen dat hij weg moest gaan en niet ten overstaan van God de wet moest overtreden, reageerde hij furieus en dreigde hij hen te zullen doden als ze hun mond niet hielden. [225] Tegelijk echter deed zich een hevige aardschok voelen. De Tempel brak in tweeën, en een felle streep zonlicht brak zich baan en viel recht op het gezicht van de koning. Hij werd onmiddellijk overdekt met lepra. Voor de stad, bij een plaats genaamd Eroge, brak de helft van de westelijke berg af. Het afgebroken stuk rolde over een afstand van meer dan 700 meter in de richting van de oostelijke berg en kwam daar tot stilstand. Als gevolg daarvan raakten de wegen en de koninklijke tuinen geblokkeerd. [226] Toen de priesters zagen dat  het gezicht van de koning helemaal door lepra was overdekt, legden ze hem uit wat er gebeurd was en bevalen ze hem de stad uit te gaan omdat hij besmet was. Hij schaamde zich erover dat hem zoiets vreselijks was overkomen en dat hij nu geen enkel recht van spreken meer had en volgde hun bevel op. Zo betaalde hij een wel heel zware en deerniswaardig hoge prijs voor de manier waarop hij zich boven de mensen verheven had gevoeld en voor zijn gebrek aan eerbied tegenover God als gevolg daarvan. [227] Hij leefde nog enige tijd buiten de stad, als ambteloos burger, want zijn zoon Jotham had de heerschappij van hem overgenomen, en vervolgens stierf hij van pijn en  moedeloosheid over wat hem was overkomen. Hij is 68 jaar geworden en hij heeft 52 jaar als koning geregeerd. Hij werd apart begraven, in zijn eigen tuinen.
 
Deze geschiedenis (met de aardbeving) vormde de ondergang van Uzzia De aardbeving in de eindtijd betekent de komst van de Here Jezus Christus.
 
Amos spreekt namens de Here de oordelen uit over de omliggende volkeren van Israël en over Israël en Juda.
Amos 1:3-5         tegen Syrië
Amos 1:6-8         tegen Filistea
Amos 1:9-10      tegen Tyrus
Amos 1:11-12    tegen Edom
Amos 1:13-15    tegen Ammon
Amos 2:1-3         tegen Moab
Amos 2:4-5         tegen Juda
Amos 2:6-16      tegen Israël
 
Ook in Amos komt, net als bij de andere profeten, naar voren dat een rest behouden zal worden, met andere woorden, het is geen hopeloze zaak, zie Amos 3:12, Amos 5:2-3 en Amos 9:11-12.
 
Amos 4:1 Luister naar dit woord, koeien van Basan die op de berg van Samaria zijn, u, die de geringen onderdrukt, die de armen mishandelt, die tegen uw echtgenoot zegt: Breng ons iets, zodat wij kunnen drinken. 2 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zijn heiligheid dat er, zie, dagen voor u komen dat men u zal optrekken met haken en wie na u overblijft, met vishaken. 3 Door bressen zult u naar buiten gaan, de ene vrouw na de andere, en weggeworpen worden naar Harmon, spreekt de HEERE.
 
In Jeremia 16:16 staat "Zie, Ik ga boden tot vele vissers zenden, spreekt de HEERE, dat zij hen moeten opvissen. En daarna zend Ik boden tot vele jagers, dat die hen moeten opjagen van elke berg en van elke heuvel, en uit de kloven van de rotsen.".
Dit gedeelte wordt vaak aangehaald om het terughalen van Joden uit de hele wereld naar Israël te onderbouwen en aan te moedigen.
In hoofdstuk 16 wordt gesproken over de ballingschap en terugkeer in de toekomst.
 
Jeremia 16:
10 Maar het zal gebeuren wanneer u dit volk al deze woorden aanzegt, dat zij tegen u zullen zeggen: Waarom heeft de HEERE heel dit grote onheil over ons uitgesproken, wat is onze ongerechtigheid en wat is onze zonde waarmee wij tegen de HEERE, onze God, gezondigd hebben?
11 Dan zult u tegen hen zeggen: Omdat uw vaderen Mij hebben verlaten, spreekt de HEERE, en andere goden achterna zijn gegaan en die hebben gediend en zich voor hen hebben gebogen. Mij echter hebben zij verlaten en zij hebben Mijn wet niet in acht genomen.
12 Wat u betreft, u hebt meer kwaad gedaan dan uw vaderen, want zie, ieder van u gaat zijn eigen verharde, boosaardige hart achterna door niet naar Mij te luisteren.
13 Daarom zal Ik u uit dit land wegwerpen naar een land dat u niet gekend hebt, u evenmin als uw vaderen. Daar zult u dan dag en nacht andere goden dienen, omdat Ik u geen genade zal bewijzen.
14 Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat er niet meer gezegd zal worden: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land Egypte geleid heeft,
15 maar: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had, geleid heeft. Ik zal hen terugbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.
16 Zie, Ik ga boden tot vele vissers zenden, spreekt de HEERE, dat zij hen moeten opvissen. En daarna zend Ik boden tot vele jagers, dat die hen moeten opjagen van elke berg en van elke heuvel, en uit de kloven van de rotsen.
17 Want Mijn ogen zijn gevestigd op al hun wegen. Ze zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen en hun ongerechtigheid kan zich niet voor Mijn ogen verhullen.
18 Ik zal eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben: zij hebben Mijn eigendom met de dode lichamen van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden vervuld.
 
Dit gedeelte spreekt enerzijds van ballingschap (buiten het land brengen van Israël ) en terugkeer in het land.
Vers 13 Jeremia moest het volk aanzeggen/dreigen dat zij uit dit land weggeworpen zullen worden, dit sluit aan op wat al door Mozes in Deuteronomium als sanctie van ongehoorzaamheid is voorzegd. Zij zullen niet vrijwillig gaan.
Vers 14 (geschiedenis) en 15 is een belofte van terugkeer, maar wel nadat de Here eerst Israël onder de volkeren heeft gebracht. Juda is dan nog steeds in het land, voor de Babylonische ballingschap.
Vers 17 spreekt van de zonden en ongerechtigheden van Israël, waarvoor alle profeten waarschuwden. Het vers begint met want en slaat terug op vers 16 waarin wordt aangegeven dat ze uit het land zullen worden opgevist, opgejaagd.
Dit gold voor de ballingschappen. De Assyrische ballingschap, de Babylonische ballingschap en na terugkeer na 70 jaar toch weer in 70 na Christus door Titus de Romeinse veldheer.
In Amos gaat het om het noordelijke rijk, bij Jeremia om Juda.
 
In Amos komt in de grondtekst 2x het woord wee voor.
In Amos 5:18 Wee hun die verlangend uitzien naar de dag van de HEERE! Wat zal voor u die dag van de HEERE zijn? Duisternis zal hij zijn en geen licht!
Het gaat om de dag des Heren of te dien dage. Het is het optreden/de openbaring van de Here zoals beschreven in het boek Openbaring. Johannes was in de geest op de dag des Heren (Op. 1:10). Het loopt uit op de openbaring van de heerlijkheid des Heren (de hemel zal opengaan) nadat eerst de afgrond is opengegaan en er zal sprake zijn van oordelen. Er komt een einde aan deze wereld met zijn machthebbers.
 
In Amos 6:1 Wee de zorgelozen in Sion, en de onbezorgden op de berg van Samaria, de beroemdsten van de voornaamste van de volken, en tot wie het huis van Israël komt.
De mens wil zelf de baas zijn, denk bijvoorbeeld aan de evolutietheorie. In de loop der eeuwen is de waarheid in de leugen veranderd. Profeten werden valse profeten, pseudo profeten. Mensen worden zorgeloos en komen in een roes. Men zegt: geloof jij nog in de Bijbel? De Here Jezus stelt de vraag dat als de Zoon des Mensen op aarde komt, Hij nog geloof op aarde zal vinden. Het zal zijn als in de dagen van Noach. Eten, drinken, huwen. Vrede, vrede, geen gevaar, maar plotseling overkomt hen het verderf (1 Thes. 5:3) van de dag des Heren. Al deze uitspraken zijn gelinkt aan het Oude Testament, want daarin wordt alles al voorzegd.
Het is het begin van de weeën, de laatste weeën staan in het boek Openbaring.
 
Er komen in Amos een viertal visioenen voor.
Amos 7:1             sprinkhanen
Amos 7:4             alles verterend vuur
Amos 7:7             paslood
Amos 8:1             korf met zomervruchten
 
De beschrijving begint steeds met dezelfde uitdrukking: "Dit heeft de Here mij laten zien".
In de eerste 2 visioenen heeft de profeet een soort middelaarsrol.
De profeet is de middelaar, hij komt tussenbeide, hij claimt het behoud van Jakob, dat is de ware profeet, hij is een voorspraak.
De laatste 2 visioenen niet meer, de oordelen gaan door.
 
De laatste profeet die in de eindtijd zal optreden, is de valse profeet, zie Openbaring 13. Hij doet zich voor als het lam, de Christus. Hij zet het volk aan tot zonde, door hen het beeld te laten aanbidden. Die Daniel en Mattheus 24, de gruwel der verwoesting noemen.
 
Amos 9:8 Zie, de ogen van de Heere HEERE zijn gericht op dit zondige koninkrijk. Ik zal het wegvagen van de aardbodem. Evenwel zal Ik het huis van Jakob niet geheel wegvagen, spreekt de HEERE. 9 Want, zie, Ik geef opdracht, en Ik zal het huis van Israël onder alle volken schudden, zoals met een zeef geschud wordt; geen steentje zal op de grond vallen. 10 Door het zwaard zullen sterven alle zondaars van Mijn volk, die zeggen: Het kwaad zal niet naderen en ons niet tegemoettreden. 11 Op die dag zal Ik oprichten de vervallen hut van David. Zijn scheuren zal Ik dichtmaken, en wat aan haar is afgebroken, zal Ik oprichten, Ik zal hem opbouwen als in de dagen van oude tijden af; 12 zodat zij de rest van Edom in bezit zullen nemen, en alle heidenvolken waarover Mijn Naam is uitgeroepen, spreekt de HEERE, Die dit doet.
 
Toch is er hoop, want een overblijfsel zal behouden worden, zie vers 8.
In Handelingen 15:12-18 wordt Amos 9 aangehaald.
Handelingen 15:12 En heel de menigte zweeg, en zij hoorden Barnabas en Paulus vertellen wat voor grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had. 13 En toen zij zwegen, antwoordde Jakobus: Mannenbroeders, luister naar mij. 14 Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen. 15 En hiermee stemmen de woorden van de profeten overeen, zoals geschreven staat: 16 Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten, 17 opdat de mensen die overgebleven zijn, de Heere zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. 18 Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend.
 
In de Handelingentijd waren er 2 groepen van gelovigen. Joden en heidenen. Het probleem was: moeten de heidenen de wet onderhouden. Paulus reist naar Jeruzalem en in Handelingen 15 komt men tot een oplossing.
 
Jakobus haalt Hosea aan uit de Septuagint. In Amos 9:11 staat oprichten en in Hand. 15:16 hierna zal Ik terugkeren, is dus bij de wederkomst van Christus.
In Amos 9:12 staat de rest van Edom (de zoon van Esau, de broer van Jakob - er was vijandschap), in Hand. 15:17 staat de mensen die overgebleven zijn = heidenen.
In het Hebreeuws is Edom ook Adam, omdat het onderscheid er alleen is als je er klinkers bijzet, maar het grondwoord, alleen medeklinkers, is gelijk. Edom is een type van de volkeren.
In de eindtijd zijn er 2 overblijfsels, nl. van Israël en van de volken. Maar er is hoop, er zal verzoening zijn, net als in Gen. 33 waar Esau zich verzoende met Jakob, zo zal het ook in de toekomst zijn. Israël en de heidenen zullen de Here loven in de hoofdstad Jeruzalem. Ook de heidenen zullen hierheen optrekken.
 
Dat geldt niet voor ons, wij behoren tot het Lichaam van Christus en hebben in één Geest de toegang tot de Vader.
 
Amos 9:13-15 spreekt ervan dat Israël nooit meer weggerukt zal worden uit het land.