Noach
In Genesis 5:28 en 29 komen we voor het eerst ‘troost’ tegen: “Lamech leefde honderdtweeëntachtig jaar, en verwekte een zoon. En hij gaf hem de naam Noach, en zei: Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem, die door de HEERE vervloekt is”.
Noach is de laatste in de lange lijst van oudvaders. Lamech kijkt om zich heen en ziet een verdorven wereld en herinnert zich de belofte aan Adam en Eva gedaan. In zijn geloofsbelijdenis spreekt Lamech over troost: niet zien op de vloek, maar de belofte van de Verlosser voor ogen houden.
Troost en het hart
Er is troost na rouw, zoals bij Izak die Rebekka tot vrouw krijgt, na de dood van zijn moeder (Gen. 24:67); na angst als Jozef zijn broers troost, omdat ze bang voor hem zijn (Gen. 50:21); bij een moeitevol bestaan, zoals bij Ruth die troost vindt bij Boaz (Ruth 2:13). Er staat bij dat Jozef en Boaz naar het hart spraken (de zetel van ons gevoel), een expressie van liefde.